03-11-2022

IPR. Vervangende toestemming erkenning. Geen rechtsingang mogelijk op basis van IPR.

Deze maand schreef Karlijn Hageraats- Bouwens een artikel voor de RFR (Tijdschrift Rechtspraak Familierecht) over de uitspraak van het Hof Amsterdam van 5 juli 2022 (ECLI:NL:GHAMS:2022:1974). In deze IPR kwestie had de man volgens het geldende Poolse recht geen rechtsingang voor zijn verzoek om vervangende toestemming voor erkenning. Hierdoor zouden de belangen van het kind, de moeder en de vader niet kunnen worden onderzocht. Naar het oordeel van het hof levert dit strijd op met art. 8 EVRM omdat dit het ‘family life’ van de man raakt. Het hof oordeelt hierom dat strikte toepassing van het Poolse recht in strijd is met de Nederlandse openbare orde en besluit om op grond van art. 10:6 BW het Poolse recht buiten toepassing te laten en het verzoek te beoordelen naar Nederlands recht. De man krijgt vervangende toestemming voor de erkenning van zijn kind.

Hof Amsterdam 5 juli 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1974

Artikelen: 10:6 BW, 8 EVRM BW, 1:204 lid 3 BW

Verzoek vervangende toestemming erkenning. Geen rechtsingang mogelijk op basis van IPR.

Essentie
Verzoeker heeft op basis van het volgens het IPR geldende Poolse recht geen rechtsingang voor zijn verzoek om vervangende toestemming tot erkenning. Hierdoor kunnen de belangen van het kind, de moeder en de vader niet worden onderzocht en worden afgewogen. Hoe moet hier mee worden omgegaan?

Samenvatting
De man heeft een verzoek tot vervangende toestemming voor erkenning ingediend. Op basis van het IPR is het Pools recht van toepassing. Het IJI brengt en advies uit op verzoek van het hof en concludeert dat de verwijzingsregels leiden tot een resultaat waarin de vader op basis van het Pools recht geen rechtsingang zou hebben en waardoor de belangen van het kind, de moeder en de vader niet zouden kunnen worden onderzocht en worden afgewogen.

Hof:
Naar het oordeel van het hof kan het niet zo zijn dat vanwege het niet op elkaar aansluiten van de verschillende rechtsstelsels en de toepasselijke verwijzingsregels, er uiteindelijk geen juridische toetsing zou kunnen plaatsvinden waarin de belangen van de moeder, het kind en de vermoedelijke vader afgewogen worden. De verwijzingsregels leiden tot een resultaat waarin de vader geen rechtsingang zou hebben en waardoor de belangen van het kind, de moeder en de vader niet zouden kunnen worden onderzocht en worden afgewogen. Dit is in strijd met artikel 8 EVRM dat, vanuit het perspectief van de biologische vader, ‘family life’ raakt of in elk geval het recht op bescherming van zijn ‘private life’. Het hof is gezien deze inbreuk van oordeel dat het gevolg van strikte toepassing van het Poolse recht in strijd is met de Nederlandse openbare orde. Het hof zal daarom op grond van artikel 10:6 BW het betreffende deel van het toepasselijke Poolse recht buiten toepassing laten en het verzoek beoordelen naar Nederlands recht. Op grond van artikel 1:204 lid 3 BW beslist het Hof dat er geen reden is om de vervangende toestemming achterwege te laten.

Verwant oordeel

Zie ook:

  • Hof ‘s-Hertogenbosch 25 april 2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ8650
  • Rb Gelderland 27 juli 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:4060
  • Rb Oost-Brabant, 19 mei 2021, ECLI:NL:RBOBR:2021:2563
  • Rotterdam 20 december 2019, ECLI:NL:RBROT:2019:10586
  • Amsterdam 13 januari 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:42
  • Haarlem 11 december 2012, ECLI:NL:RBHAA:2012:BY6564, RFR 2013/35

 Zie anders:

  • HR 19 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1721, RFR 2022/ 29: hierin was geen sprake van een afstammingskwestie maar van een naar Iraans recht opgenomen bepaling in de huwelijksvoorwaarden die in strijd was met de Nederlandse openbare orde.
  • Hof Den Haag, 2 oktober 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:3968: Voorwaarde waaronder de vrouw aanspraak kan maken op de helft van het tijdens het huwelijk verworven vermogen – dat zij niet degene is die de echtscheiding verzoekt en de echtscheiding niet het gevolg is van het falen van de vrouw in haar huwelijkse plichten – wordt wegens strijd met de openbare orde buiten toepassing gelaten.

Wenk
Artikel 10:6 BW bepaalt dat vreemd recht niet wordt toegepast, als de toepassing daarvan kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn als de regel op grond van zijn inhoud en strekking onverenigbaar is met fundamentele beginselen van de eigen (Nederlandse) rechtsorde.

De onderhavige zaak is niet de eerste zaak waarin een rechter de verwijzingsregels van het Nederlandse IPR opzij schuift, zie de uitspraken onder zie ook. In algemene zin lijkt te worden aangenomen dat er in afstammingskwesties een rechtsingang moet zijn op basis waarvan een inhoudelijke juridische toetsing plaats moet kunnen vinden van het afstammingsverzoek. Als die optie niet wordt geboden door het vreemde recht, kan de Nederlandse rechter het vreemde recht buiten toepassing laten en aansluiting zoeken bij het Nederlands recht. Er moet dan uiteraard wel sprake zijn van een voldoende sterke betrokkenheid met de Nederlandse rechtsorde om aansluiting te kunnen vinden bij het Nederlands recht.

De rechtbank Oost-Brabant overwoog in 2021 ook nog expliciet dat uiteraard als uitgangspunt moet gelden dat de grote verscheidenheid aan waarden en normen in de verschillende rechtsstelsels zoveel mogelijk moet worden gerespecteerd. Dat leidt er naar het oordeel van de rechtbank Oost-Brabant toe dat bij toepassing van de openbare orde-exceptie de inbreuk op de toepasselijkheid van het buitenlandse recht zo beperkt mogelijk moet worden gehouden.

Recent kwam ook de rechtbank Gelderland op 27 juli 2022 tot eenzelfde beslissing. De rechtbank overwoog ook hier dat het niet zo kan zijn dat vanwege het niet op elkaar aansluiten van (ook hier) het Poolse en Nederlandse rechtssysteem, er uiteindelijk geen materiële juridische toetsing zou kunnen plaatsvinden waarin de belangen van het kind, de vrouw en de man afgewogen worden. Dit is volgens de rechtbank Gelderland in strijd met artikel 8 EVRM dat, vanuit het perspectief van de man (de vermoedelijke biologische vader), het recht op bescherming van zijn ‘private life’ raakt. De rechtbank is gezien deze inbreuk van oordeel dat het gevolg van strikte toepassing van het Poolse recht in strijd is met de Nederlandse openbare orde en laat om deze reden op grond van artikel 10:6 BW het Poolse recht buiten toepassing en beoordeelt het verzoek vervangende toestemming erkenning naar Nederlands recht.

Overigens wordt ook in echtscheidingsprocedures met betrekking tot de inhoud van huwelijksvoorwaarden nog wel eens gesteld dat dergelijke bepalingen wegens strijd met de Nederlandse openbare orde op grond van art. 10:6 BW buiten toepassing moeten blijven (zie anders). Dat doet zich bijvoorbeeld voor als op basis van de huwelijksvoorwaarden de vrouw geen aanspraak meer kan maken op de helft van het tijdens het huwelijk verworven vermogen, wanneer zij degene is die echtscheiding verzoekt.

Top