17-04-2023

Ongehuwd samenlevers en de verdeling van de gezamenlijke bankrekening

Deze maand schreef Karlijn Hageraats- Bouwens in het Tijdschrift Rechtspraak Familierecht (RFR 2023/ 56) een artikel over een uitspraak van de Hoge Raad van 3 februari 2023 over de verdeling van het saldo van een gezamenlijke rekening. In deze zaak waren partijen ongehuwd samenlevers. Ten tijde van de verbreking van de relatie hadden partijen een gezamenlijke spaarrekening met een saldo van € 625.000. Een gezamenlijke bankrekening zegt in beginsel alleen iets over de relatie van die personen tot opzichte van de bank. Over wat de rechten en plichten tussen de beide personen ten aanzien van het saldo van de bankrekening zijn, zegt deze tenaamstelling nog niets. Tenzij partijen andere afspraken hebben gemaakt, blijft het geld van degene die het geld op de rekening heeft gestort. In de onderhavige zaak hadden partijen volgens het Hof stilzwijgend andere afspraken gemaakt ten aanzien van het spaarsaldo, waardoor er een andere verdeling plaats vond. Bij deze verdeling door het Hof had volgens de HR nog wel rekening moeten worden gehouden met het feit dat de man geen aanspraken op (aanvullend) pensioen of op een WW- of ziektewetuitkering had opgebouwd. Op dit punt heeft het Hof zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd. De Hoge Raad verwijst het geding naar een ander hof ter verdere behandeling en beslissing.

HR 3 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:142,

Artikelen: 6: 16 BW, 3: 166 BW

Relatievermogensrecht

Essentie
Samenwoning zonder huwelijk, geregistreerd partnerschap of samenlevingscontract. Gerechtigdheid tot spaarsaldo op gemeenschappelijke bankrekening. Motiveringsklachten. 

Samenvatting

De man en de vrouw hebben van 1997 tot 2018 ongehuwd met elkaar samengewoond. Uit hun relatie zijn twee kinderen geboren. Ten tijde van de verbreking van de relatie hadden partijen een spaarrekening die op beider naam was gesteld, waarop een saldo van € 625.000,-- stond. De vrouw heeft kort na de verbreking van de relatie zonder overleg de helft van dit saldo overgeboekt naar een rekening die uitsluitend op haar naam stond.

De man vordert terugbetaling door de vrouw van het bedrag van € 312.500,--. Hij stelt daartoe dat hij de enige is die het spaarsaldo heeft gevoed en dat hij daarom als enige gerechtigd is tot dat saldo. De rechtbank heeft deze vordering toegewezen. Het hof heeft in appel bepaald dat € 365.663,-- van het spaarsaldo aan de man toekomt en € 259.336,-- aan de vrouw. De man stelt cassatie in.

HR:
Het cassatiemiddel klaagt dat het oordeel van het hof onvoldoende is gemotiveerd omdat het hof zonder enige motivering voorbij is gegaan aan de stelling van de man dat het spaarsaldo mede diende ter compensatie van de omstandigheid dat hij geen aanspraken op (aanvullend) pensioen heeft opgebouwd en dat de vrouw tijdens hun relatie dergelijke aanspraken wel op reguliere wijze heeft opgebouwd. Ook is het hof zonder enige motivering voorbijgegaan aan de stelling van de man dat hij ter zake van de risico’s van ziekte en werkloosheid geen aanspraken heeft opgebouwd, terwijl de vrouw in geval van ziekte of werkloosheid aanspraak kan maken op een WW- dan wel ziektewetuitkering.

Deze klachten slagen. De man heeft aangevoerd dat hij door de omstandigheid dat hij jarenlang in het buitenland heeft gewerkt, geen aanspraken heeft opgebouwd op aanvullend ouderdomspensioen en geen rechten heeft ingevolge de Wet Uitbreiding Loondoorbetaling bij ziekte (WULBZ) en de Werkloosheidswet (WW), terwijl de vrouw dat alles wel heeft. Met deze omstandigheid dient volgens de man bij de verdeling van het spaarsaldo rekening te worden gehouden. Het hof heeft het gelijkluidende betoog van de man ten aanzien van de korting op zijn AOW-uitkering in rov. 5.16 gehonoreerd, maar is op de stellingen van de man ten aanzien van het aanvullend ouderdomspensioen en de risico’s van ziekte en werkloosheid niet ingegaan. Aldus heeft het zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd. De Hoge Raad verwijst het geding naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing.

Verwant oordeel

Zie ook:

Over de en/of-rekening:

  • HR 9 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6525, RFR 2007/ 54;
  • Hof 's-Hertogenbosch 3 mei 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1414;
  • Hof ’s-Hertogenbosch 30 januari 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:284;
  • Hof 's-Hertogenbosch 23 juli 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:2802;
  • Hof Den Haag 28 mei 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:1501, EB 2019/ 89.

    Over stilzwijgende afspraken:
  • HR 8 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV9539, RFR 2012/ 94;
  • Hof 's-Hertogenbosch 3 mei 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1414, EB 2022/ 64.

Wenk
De Hoge Raad oordeelde al in 2007 (zie ook) over een zogenaamde en/of-rekening, dat het feit dat de bankrekening op beider naam staat, niet automatisch betekent dat beide partijen op gelijke wijze gerechtigd zijn tot het saldo van deze bankrekening. In deze uitspraak van de Hoge Raad van 9 februari 2007 is over dit onderwerp een heldere uiteenzetting opgenomen van de AG.

De AG schreef hierover dat een bankrekening op naam van twee personen in beginsel alleen iets zegt over de relatie van die personen tot opzichte van de bank. Het geeft, tenzij specifieke afspraken met de bank anders uitwijzen, aan dat beide personen jegens de bank rechten met betrekking tot de rekening kunnen uitoefenen en, omgekeerd, dat de bank beide personen voor die rekening kan aanspreken, bijvoorbeeld in geval van een negatief saldo. Over wat de rechten en plichten tussen de beide personen onderling met betrekking tot (een saldo van) de bankrekening zijn, geeft de tenaamstelling op zichzelf nog geen uitsluitsel, aldus de AG. Kortom, wie er gerechtigd is tot het saldo van een en/of-rekening hangt af van het antwoord op de vraag, van wie het saldo op die rekening afkomstig is. Tenzij partijen andere afspraken hebben gemaakt, blijft het geld van degene die dat geld op de rekening heeft gestort. 
De tenaamstelling van de rekening heeft dus alleen betekenis in de verhouding van partijen tot de bank. Er is dus geen sprake van een gemeenschap tussen de rekeninghouders onderling. Willen partijen zorgen dat het geld wel gemeenschappelijk is, moeten partijen dat zo overeenkomen. Als dat gebeurt in een overeenkomst (anders dan bij huwelijksvoorwaarden), is er sprake van een eenvoudige gemeenschap. Zijn partijen in gemeenschap van goederen gehuwd, dan valt het saldo van de rekening in de gemeenschap.

In de onderhavige zaak was er ook sprake van rekening die op naam van beide partijen was gesteld, maar was het saldo van deze rekening alleen gevoed door de man. De rechtbank oordeelde in eerste aanleg dat de man om deze reden recht had op het volledige saldo van deze rekening. In appel oordeelde het hof dat uit het feitelijk gedrag van partijen zou blijken dat zij (stilzwijgend) waren overeengekomen om het saldo van hun rekening gemeenschappelijk te laten. Het hof kwam tot deze conclusie op basis van de feiten en omstandigheden van deze zaak, waarin onder andere de volgende omstandigheden zijn meegewogen. Partijen hebben langdurig samengewoond, uit de relatie zijn twee kinderen geboren en zij voerden vanaf 1997 een gezamenlijke financiële huishouding, waarbij de vrouw voor het huishouden en de kinderen zorgde en de man zich fulltime kon richten op zijn carrière. Partijen hebben beiden ter zitting verklaard dat er nooit is gesproken over wat van wie was en hoe er zou moeten worden afgewikkeld bij een eventueel uiteengaan. Wel hebben partijen in de veronderstelling dat  het spaarsaldo aan ieder voor de helft zou toekomen, en het feit dat bij overlijden de andere helft aan de kinderen zou toevallen omdat partijen niet van elkaar zouden erven, kruiselingse overlijdensrisicoverzekeringen afgesloten. Deze (stilzwijgende) afspraken tussen partijen gaven voor het hof de doorslag bij de beantwoording van de vraag wie gerechtigd was tot het saldo, op grond waarvan het hof tot het oordeel kwam dat partijen (stilzwijgend) zijn overeengekomen om het saldo van hun rekening gemeenschappelijk te laten zijn. Het hof woog daarbij mee dat de man vanwege zijn werk in het buitenland geen AOW had opgebouwd, terwijl de vrouw volledig aanspraak kan maken op een AOW-uitkering, waardoor de vrouw uiteindelijk in een betere financiële positie zou komen te verkeren dan de man. Dit sluit volgens het hof niet aan bij de (stilzwijgende) afspraak van partijen dat zij al hun financiële middelen gemeenschappelijk wilden laten zijn. Het hof heeft daarom, aansluitend bij de door de man overgelegde berekening, bepaald dat van het spaarsaldo een bedrag van € 106.327,-- toekomt aan de man, waarna het restant van € 518.673,-- tussen partijen zal worden gedeeld.

In cassatie stelt de man dat het hof voorbij is gegaan aan zijn stellingen dat het spaarsaldo ook bedoeld was ter compensatie van het feit dat hij geen aanspraken op (aanvullend) pensioen had opgebouwd en de vrouw wel. Datzelfde geldt voor het feit dat hij voor de risico’s van ziekte en werkloosheid geen aanspraken had opgebouwd, terwijl de vrouw aanspraak kan maken op een WW- of  ziektewetuitkering. Op deze stellingen is het hof verder niet ingegaan. Deze klachten van de man slagen. De HR wijst de zaak voor verdere afhandeling en beslissing door naar het hof ’s-Hertogenbosch.

Top